De Engelse springerspaniël staat bekend om zijn gretigheid om te behagen en algemeen enthousiasme. Oorspronkelijk bekend als de Norfolk Spaniel, staat de Engelse springerspaniël bekend om zijn uithoudingsvermogen in ongunstige jachtomstandigheden en zijn grote, slappe oren.
De Engelse springerspaniël heeft een compacte lichaamsvorm die iets langer is dan hoog. Zijn kracht en behendigheid stellen de hond in staat om onuitputtelijk te jagen in barre omstandigheden. De poten van een Engelse springerspaniël zijn daarentegen lang.
Show-gefokte Springers hebben hardere botten en meer vacht in vergelijking met de in het veld gefokte Springers, en hun platte of golvende bovenvacht is van gemiddelde lengte en is ook weerbestendig. Hun ondervacht daarentegen is dicht en kort van lengte.
Deze honden zijn altijd alert en hebben een uitdrukking die betrouwbaar en vriendelijk is. De gang van dit ras dekt de grond goed.
De Engelse springerspaniël heeft een speels en vrolijk karakter. Hij is sociaal van aard, brengt graag tijd door met het gezin en is altijd actief en enthousiast. Om honden van dit ras zachtaardig en gehoorzaam te houden, moet u ze voldoende beweging geven.
De Engelse springerspaniël moet minstens één of twee keer per week worden gekamd en geborsteld. Afgezien daarvan is trimmen en knippen om de twee tot drie maanden een goede manier om een glanzende vacht te behouden.
Het is het beste voor dit ras om ze in huis te houden met toegang tot het veld, omdat ze dol zijn op jagen. Ze moeten urenlang wandelen, omdat routinematige lichaamsbeweging erg belangrijk is voor deze honden. Er moeten ook goede lessen in gehoorzaamheid worden gegeven.
De Engelse springerspaniël, die een gemiddelde levensduur heeft van 10 tot 14 jaar, is vatbaar voor ernstige gezondheidsproblemen zoals elleboogdysplasie, otitis externa en heupdysplasie bij honden (CHD), en kleine problemen zoals progressieve retinale atrofie (PRA), fosfofructokinase deficiëntie en retinale dysplasie.
Een paar van de tests die daarvoor nodig zijn, zijn DNA voor fosfofructokinasedeficiëntie, elleboog, knie, heup en oog. Maagtorsie, entropion, patellaluxatie, toevallen en woedesyndroom kunnen af en toe in hen worden gezien.
Volgens historische gegevens waren de eerste springerspaniëls landspaniëls die zich in de tweede helft van de 14e eeuw ontwikkelden. De goed gefokte exemplaren begonnen zich echter te ontwikkelen in de 17e eeuw, toen de hertog van Norfolk ze begon te fokken en ze Norfolk-spaniëls noemde. De naam werd vervolgens in de 18e eeuw omgezet in springerspaniël en in 1902 werd het door de Engelse Kennel Club erkend als een apart ras.
De grote springer en kleine cocker-spaniël behoorden tot hetzelfde hondenras. Nadat de Springer als apart ras werd erkend, werden ze enorm populair. Behalve dat hij een favoriet is onder jagers, wordt de Engelse springerspaniël geprezen om zijn showhondenvermogen en zijn potentieel als familiehuisdier.