Vaccinatie is een van de eenvoudigste en meest effectieve manieren om uw kat te helpen een lang en gezond leven te leiden. Enkele van de meest voorkomende en dodelijke kattenziekten kunnen worden voorkomen door een jaarlijkse (of zelfs minder frequente) booster. Natuurlijk hoeft niet elke kat tegen elke ziekte te worden ingeënt. Een vaccinatieprotocol voor uw individuele huisdier moet gebaseerd zijn op een aantal factoren, waaronder leeftijd, geschiedenis, omgeving en levensstijl; dit zijn slechts enkele van de dingen die u met uw dierenarts moet bespreken tijdens de jaarlijkse afspraak van uw kat. Het ontwikkelen van een vaccinatieprotocol betekent beslissen welke vaccins uw kat zal krijgen, en ook met welke tijdsintervallen de vaccins zullen worden toegediend. Om beter te begrijpen hoe uw dierenarts het protocol van uw kat plant, helpt het om de basis te kennen over hoe vaccins werken en welke beschikbaar zijn.
Vaccinaties werken door het immuunsysteem van uw kat of kitten te stimuleren tegen een bepaald virus, bacterie of andere ziekteverwekker. De vaccins zelf bestaan uit een veranderde of gedode vorm van het organisme, dat cellen van het immuunsysteem kan activeren, maar niet daadwerkelijk ziekte kan veroorzaken. Zodra uw kat een immuunrespons tegen het vaccin heeft gegenereerd, zal hij de nodige antilichamen hebben om zichzelf te verdedigen in het geval hij het echte virus tegenkomt.
Over het algemeen worden kittens eerst gevaccineerd rond de leeftijd van acht of negen weken. Voor die tijd gebruiken kittens antistoffen die ze uit de moedermelk krijgen, en vaccinatie is niet vereist en ook niet aanbevolen. De maternale antilichamen hebben de neiging om af te nemen op de leeftijd van twee maanden, en dit is het moment waarop u (en uw dierenarts) moeten ingrijpen om ervoor te zorgen dat uw kat beschermd blijft. Na deze eerste reeks vaccinaties zal uw kitten waarschijnlijk terugkomen voor een of twee extra afspraken (met drie of vier weken ertussen) om boostervaccinaties te krijgen. Deze frequente boosters zijn alleen nodig als een kat of kitten voor de eerste keer een vaccinatie krijgt, daarna is voor de meeste vaccins slechts een jaarlijkse booster nodig. Beter nog, sommige nieuwere vaccins hebben slechts om de drie jaar een boost nodig. Natuurlijk moet uw kat nog minimaal jaarlijks door een dierenarts worden onderzocht.
De basisvaccinaties voor katten (die worden aanbevolen voor bijna elke kat) zijn voor die ziekten die vaak voorkomen, besmettelijk en ernstig zijn. Deze omvatten, maar zijn niet beperkt tot, vaccins voor feline virale rhinotracheïtis, feline calicivirus en feline panleukopenie (ook bekend als kattenziekte). Rabiësvaccinatie wordt niet alleen aanbevolen, maar is in veel gebieden wettelijk verplicht. Omdat de huidige vaccins meer dan één organisme kunnen combineren, zijn voor het toedienen van deze basisvaccinaties gewoonlijk slechts twee daadwerkelijke injecties nodig (een voor hondsdolheid en een voor de rest).
Naast de bovengenoemde vaccins kunnen katten in een hogere risicocategorie worden ingeënt tegen verschillende andere ziekten. Vaccinaties tegen het Feline Immunodeficiency Virus (FIV) en Feline Leukemia Virus (FeLV) worden bijvoorbeeld vaak toegediend aan katten die tijd buitenshuis doorbrengen. Andere 'niet-kernvaccins' zijn onder meer een voor kattenchlamydiose en infectieuze peritonitis bij katten.
Het gebruik van en de behoefte aan alle bovengenoemde vaccins zal per veterinaire kliniek en tussen regio's verschillen, omdat bepaalde infectieuze agentia op de ene plaats meer voorkomen dan op andere. Het is belangrijk om met uw dierenarts te bespreken welke ziekten in het gebied waar u woont veel voorkomen, en aan welke uw kat dus kan worden blootgesteld.