1. Lichaamstaal:
A. Spelen:Ontspannen lichaamshouding met de staart omhoog en de oren naar voren.
B. Vechten:gespannen houding met uitstaande staarten, oren naar achteren en rechtopstaande vacht.
2. Vocalisaties:
A. Spelen:Spinnen, fluiten en zacht miauwen.
B. Vechten:sissen, grommen en luid gejank.
3. Speel bijten:
A. Spelen:Zacht bijten met lichte kaakdruk en geen poging om schade te veroorzaken.
B. Vechten:Harde beten met sterke kaakdruk en de intentie om pijn te veroorzaken.
4. Klauwen:
A. Spelen:pootjes of licht krabben zonder de klauwen uit te strekken.
B. Vechten:Uitgebreide klauwen en krachtig krabben bedoeld om de andere kat pijn te doen.
5. Duur:
A. Spelen:Speelsessies duren meestal korte perioden met pauzes ertussen.
B. Vechten:Gevechten hebben de neiging snel te escaleren en kunnen langer duren.
6. Oogcontact:
A. Spelen:Katten houden tijdens het spelen oogcontact met elkaar.
B. Vechten:Katten kunnen tijdens gevechten direct oogcontact vermijden of intens naar elkaar staren.
7. Wederzijdse deelname:
A. Spelen:Beide katten zijn bezig met spelen en lijken van de activiteit te genieten.
B. Vechten:Eén kat probeert mogelijk te ontsnappen of zichzelf te verdedigen, wat wijst op een gebrek aan wederzijds plezier.
8. Gedrag na interactie:
A. Spelen:Na het spelen verzorgen katten elkaar vaak en vertonen ze positief sociaal gedrag.
B. Vechten:Katten kunnen na een gevecht uit elkaar gaan en elkaar een tijdje ontwijken, waarbij ze tekenen van stress of angst vertonen.
Onthoud dat het spel van katten soms kan escaleren tot echte gevechten, dus het is belangrijk om hun interacties nauwlettend in de gaten te houden. Als u tekenen van agressie of letsel opmerkt, kunt u de katten het beste scheiden en aparte ruimtes voor hen creëren.