Reptielen hebben een uniek ademhalingssysteem dat zich in de loop van miljoenen jaren heeft ontwikkeld. Ze hebben longen, maar ze zijn niet zo complex als die van zoogdieren of vogels. In plaats van één grote long hebben reptielen twee kleinere longen die zich aan weerszijden van het hart bevinden. Deze longen worden gevuld met lucht via de luchtpijp, een buis die de longen met de mond en neus verbindt.
De longen van reptielen zijn bekleed met kleine luchtzakjes die longblaasjes worden genoemd. In deze longblaasjes vindt de gasuitwisseling plaats. Zuurstof uit de lucht wordt via de longblaasjes in de bloedbaan opgenomen, terwijl koolstofdioxide uit de bloedbaan in de longen vrijkomt.
Reptielen hebben ook een speciaal orgaan, de glottis genaamd, dat zich achter in de keel bevindt. De glottis regelt de luchtstroom in en uit de longen. Wanneer de glottis open is, kan er lucht in en uit de longen stromen. Wanneer de glottis gesloten is, wordt voorkomen dat lucht de longen binnendringt.
Reptielen gebruiken hun longen om te ademen, maar ze gebruiken ook hun huid om zuurstof op te nemen. De huid van reptielen is dun en bedekt met schubben, waardoor zuurstof doorlaat. Dit betekent dat reptielen zuurstof kunnen opnemen uit de lucht om hen heen, zelfs als ze niet ademen.